Afgelopen vrijdagavond was op NPO2 het verslag te zien van mijn autorit met Rutger Castricum van Powned. Het werd een speels gesprek, waarin wel duidelijk werd dat hij niet gelooft en ik wel. Maar ik weet niet zeker of het ons helemaal gelukt is elkaar écht in de ogen te kijken en werkelijk te begrijpen.
Tekst: Gert-Jan Segers
Terwijl ik denk dat er veel is dat we delen. Dat is juist één van de redenen waarom ik geloof. En in deze langere, zondagse post schrijf ik daar graag iets meer over dan ik in dat kwartiertje zendtijd van Powned en tussen alle andere leuke gesprekken met Rutger door kwijt kon.
De meeste christenen die ik ontmoet, weten heel goed dat er prima argumenten zijn om niet te geloven en dat die steeds vanzelfsprekender overkomen naarmate er minder mensen in je omgeving geloven. Ze hebben er zelf mee geworsteld, tot het uiterste vaak. Soms enorm getwijfeld. Maar toch werd het mysterie van het geloof hen uiteindelijk liever dan de antwoorden van het ongeloof. Zo is het in ieder geval mij vergaan, nadat het geloof me als jonge twintiger eerst door de vingers was weggegleden.
Ik zie om me heen telkens weer mensen die, of ze nu christen zijn of niet, oprecht liefhebben. Gedreven mensen die hoge idealen uitleven. Die de grote waarde van dit leven zien, van hun medemensen, van de schepping. Die diepe zin ervaren in hun werk, hun liefde, hun vriendschap, hun ontroering. Een van mijn favoriete schrijvers, Tim Keller, zou zeggen: we leven bijna allemaal alsof we geloven. Ook wie niet gelooft.
Atheïst
Als ik atheïst was, zou ik ‘officieel’ geloven dat dit leven een volstrekt zinloze en betekenisloze toevalstreffer is. Ik zou geloven dat wij als mensheid op deze aardbol slechts een schitterend ongeluk zijn, een onwaarschijnlijke samenloop van volstrekt willekeurige omstandigheden. Ik zou moeten geloven dat ik een toevalstreffer ben, slechts een bundel cellen rond een paar botten in een zak van huid. Maar een beetje atheïst leeft daar helemaal niet naar. Die leeft alsof zijn leven wel heel zinvol en belangrijk is. En dat ís het ook.
Liefde is volgens een geharde atheïst slechts een chemische reactie. Een fijn gevoel, iets wat de overlevingskansen vergroot. Maar ik ken genoeg atheïsten waar ik als gelovige qua naastenliefde een voorbeeld aan kan nemen. En was ik zelf zo’n atheïst, dan zou ik – wat mijn hoofd ook zou zeggen – toch leven alsof de liefde die ik voor Rianne en mijn dochters voel ook echt is. Een diep mysterie, de zin van het leven – wat het ook ís.
In de politiek en in de samenleving ontmoet ik telkens weer mensen met de prachtigste idealen, die ik vaak ook herken. Ze zetten zich in voor vrijheid, voor een rechtvaardige behandeling van anderen, voor daklozen, vluchtelingen, hun buren. Was ik atheïst, dan zou ik ‘officieel’ moeten geloven dat die idealen slechts willekeurige menselijke afspraken zijn. Toch streven ook atheïsten ze na alsof ze een diepe werkelijkheid vertegenwoordigen, alsof goed echt universeel goed ís en onrecht echt onrecht. En terecht, want dat ís het ook.
Idealen
Het hart van een atheïst begrijp ik vaak wel, het ‘hoofd’ van een atheïst minder. Ze nemen op gevoelsniveau hun opvattingen, hun leven, hun liefde veel serieuzer dan op grond van hun levensovertuiging logisch zou zijn. Ik zie een kloof tussen hoe ze leven en wat ze zeggen te geloven. Een grote inconsequentie.
Als ik liefheb, als ik idealen nastreef, als ik de waarde van het leven zie, dan leef ik alsof ik geloof. Het geloof in God past gewoon veel beter bij het leven zoals we dat iedere dag leven. Het is er als het ware al. Ik sta op en weet tot in mijn botten dat deze dag ertoe doet, dat het leven zin heeft, dat liefde het mooiste is wat er is, dat idealen en onrecht echt zijn. God past precies bij dat besef. God draagt die diepe intuïtie die we vrijwel allemaal delen.
Er is een ‘godvormige gat’ in ons hart. Er is zelfs een ‘godvormig gat’ in ons verstand. Of je jezelf nu als een gelovige beschouwt of niet.
Er is in ons een onbedwingbaar verlangen naar goedheid die we kunnen doen.
Naar waarheid waarin we kunnen geloven.
Naar liefde die echt en onvoorwaardelijk is.
Naar een eeuwigheid waarin die liefde altijd blijft.
Er is in ons een heimwee naar het paradijs waarin we weer zo graag willen thuiskomen.
Godvormig gat
Toch krijg ik het godvormig gat in mijn hart en het godvormig gat in mijn verstand zelf niet zomaar gedicht. Er lijkt een kloof te gapen tussen het leven in dit geseculariseerde land en de wereld van God. En een geloofssprong voelt toch als een waagstuk.
Totdat er een Man voor me staat die zegt: ‘Kom naar Mij, als je vermoeid bent en onder lasten gebukt gaat en Ik zal je rust geven. Als je drinkt van het water dat Ik je geef, zal je nooit meer dorst krijgen. En wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft.’
Er is een atheïsme dat ik niet kan geloven en een Messias die ik kan vertrouwen. Hij geeft me alle reden om te leven en om Hem in dit leven na te volgen. Zeker ook in de politiek.